Arnt Vermeer

Ieder zijn angst


“Daar heb ik dus écht geen zin in!”

Dat waren de woorden die uit mijn mond rolden, ingegeven door mijn reptielenbrein. In het kader van mijn trainingsjaar ‘Meesterschap in Leiderschap’ (MIL) bij Van Harte & Lingsma kreeg ik aan het eind van een lesblok te horen dat we de eerstvolgende keer op een alternatieve locatie zouden verzamelen. Op die bewuste locatie zouden we dan een zogenaamde ‘Indiaanse zweethut’ bouwen en daarin vervolgens een paar uur verblijven. Met z’n twaalven.  En aangezien mijn ervaringen met sauna’s tot dusver weinig positief waren, keek ik er niet naar uit.

 

Andere voorbeelden van activiteiten waar ik evenmin zin in - of behoefte aan - heb, zijn het mij bevinden in grote mensenmassa’s of me begeven naar verre oorden. Het sluit gewoon niet aan bij hetgeen ik ambieer, mooi of fijn vind. Ieder zijn ding. Toch?

 

Het is pas zeer recent dat ik het bovenstaande echt goed tot me heb laten doordringen. Aanleiding daartoe was een uitnodiging die ik gemaakt en verstuurd had naar 28 collega’s van even zoveel organisaties. Die organisaties zijn samen eigenaar van een uitvoeringsdienst op grond van een zogenaamde ‘gemeenschappelijke regeling’. Daarnaast zijn diezelfde organisaties opdrachtgever en klant van die uitvoeringsdienst. De bewuste collega’s nemen allen deel aan een overleg welke een aantal keer per jaar plaatsvindt. Onderwerpen van gesprek zijn onder andere de begroting, werkwijzen, werkprogramma’s etc.

Financieel, bestuurlijk en organisatorisch gaat het al lange tijd niet goed met die uitvoeringsdienst.

 

Vanuit de gedachte dat de collega’s en ik in een positief georiënteerde samenwerking (meer) invloed zouden kunnen uitoefenen op de gang van zaken binnen die uitvoeringsdienst in het algemeen en binnen het algemeen- en dagelijks bestuur in het bijzonder had ik de uitnodiging ingestoken vanuit zelfreflectie.

Vragen als  “Welke rol speel ik nu binnen het ambtelijk overleg?”, “Stel ik vragen aan mijn collega’s of verkondig ik slechts mijn mening?”, “Denk ik in termen van ‘vertrouwen & loslaten’ of eerder van ‘wantrouwen & controleren’?”, “Hoe geef ik vorm aan de relatie met mijn portefeuillehouder?”, “Draag ik een door een meerderheid van het ambtelijk overleg voorgestelde koers ook als zodanig uit, ook als ik zelf een afwijkende mening heb?”, “Moet ik overal een mening over hebben of durf ik te vertrouwen op de expertise van mijn collega’s?” zouden dan wat mij betreft de insteek zijn om met elkaar hierover van gedachten te wisselen. Een (positief georiënteerde) samenwerking begint bij ons zelf, zo was mijn redenering.

 

Van zeven collega’s ontving ik een positieve reactie. De overige collega’s hulden zich in stilzwijgen.

 

De teleurstelling van dat zeer beperkte enthousiasme maakte al snel plaats voor het mij verplaatsen in die ander: men gelooft gewoonweg niet in deze aanpak, het sluit niet aan bij hetgeen men ambieert, het werk voor het ambtelijk overleg moet men er ook maar bij doen etc. Ieder zijn ding.

 

Totdat een stem in mijn hoofd zei: “STOP! Dat klopt niet.”

 

Dat zijn slechts excuses. Men is namelijk bang. Bang om in de spiegel te kijken en te ervaren wat men dan ziet. Bang om zich kwetsbaar op te stellen. Bang om controle te verliezen. Bang om van gebaande paden af te wijken en bang om te vertrouwen op ‘dat het goed komt’, zonder precies te weten ‘hoe’.

Een verdergaand oordeel drong zich op: het zou toch niet mogen kunnen dat professionals op dat niveau in een dergelijk samenwerkingsverband bang waren voor die ‘onzekerheden’? Een zeer inadequate gedachte, dat klopt. Want het is wat het is. Ik moest de realiteit onder ogen komen.

 

Want had ik zelf nu niet precies hetzelfde gehandeld toen ik riep ‘dat ik er geen zin in had’ in relatie tot die zweethut? En ben ik zelf niet tot op de dag van vandaag bang in grote mensenmassa’s? En als ik eerlijk ben, zou ik ieder exotisch oord willen bezoeken wanneer het zich op steenworp afstand van Nederland zou bevinden; het is de angst om in een vliegtuig te stappen die mij daarvan weerhoudt.

 

Het is dus niet ‘ieder zijn ding’, maar ‘ieder zijn angst’.

 

Met kompassie kijk ik nu naar die collega’s én naar mijzelf; wat rest, is een vurig verlangen dat we elkaar in staat stellen stapje voor stapje te ervaren. Ervaren hoe het daadwerkelijk ‘is’ in plaats van hoe we het ons - al dan niet door angst ingegeven - inbeelden.

 

Dus mijn vraag is: wie mag ik helpen en wie helpt mij?

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0